Een koning in India
ging op een dag naar Goeroe Nanak Dev Ji en vroeg: ‘Goeroe, u vertelde ons
dat God zelf Zijn ware gelovige helpt, maar God heeft zoveel discipelen,
waarom schiet hij hem zelf te hulp? Waarom stuurt Hij zijn discipelen
niet om de gelovige te helpen?’ Toen hij dit vroeg, viel zijn zoon, die
bij de rivier speelde, in het water. Zonder een moment te aarzelen,
sprong de koning de rivier in om zijn kind te redden. Daarna liep hij
terug naar de Goeroe. Deze vroeg hem: ‘Beste vriend, een minuut geleden
zat je hier nog naast mij, waarom sprong je toen de rivier in?’ De
koning legde uit dat zijn zoon in het water was gevallen en dat hij in
het water sprong om hem te redden. Toen vroeg de Goeroe: ‘Beste vriend, je
hebt zoveel bedienden, waarom sprong je dan zelf het water in? Waarom
liet jij je bedienden je zoon niet redden?’ De koning antwoordde: ‘Tegen
de tijd dat ik het aan mijn bedienden had gevraagd, zou mijn zoon al
verdronken zijn. Ik houd heel veel van mijn kind en wil hem voor geen
prijs verliezen.’ Toen zei de Goeroe: ‘Mijn vriend, God houdt net zoveel
van zijn gelovigen als jij van je zoon. Daarom gaat hij zelf Zijn ware
gelovige redden.’
Zo iemand was Bhagat Naamdev, een diepgelovig man. Zijn hele leven had
hij de Almachtige God aanbeden en hij vertrouwde altijd en overal op
Hem. Hij aanbad uitsluitend de enige, onsterfelijk God. Hij zei:
‘Ontelbare miljoenen andere gebeden kunnen zelfs één enkel gebed in de
Naam van God niet evenaren’ (Goeroe Granth Sahib, Ang 1163).
Materialistische
zaken konden Naamdev niet van zijn spirituele pad naar God afbrengen.
Hij gaf niets om goud en zilver, hij hield alleen van God. Zelfs toen
hij door zijn ware geloof een zeer spiritueel man was geworden, was elk
gevoel van trots en ego hem vreemd. Naamdev wist dat God wel degelijk
zorgt voor wie Zijn naam noemt en Hem voortdurend gedenkt.
Op een dag ging Naamdev naar de Avandanagnath Tempel in Maharashtra
(India). De hindoepriesters van die tempel geloofden in het kastensysteem.
Toen Naamdev bij de tempel was aangekomen, ging hij zitten en begon hij
tot God te bidden. Maar de hindoepriesters grepen hem bij de arm en
joegen hem de tempel uit. De priesters zeiden dat Naamdev de tempel niet
mocht bezoeken, omdat hij van een lage kaste was. Naamdev voelde zich
diep gegriefd. Hij liep naar de achterkant van de tempel en begon daar
tot God te bidden. In zijn gebed zei hij:‘ Vol vreugde kwam ik naar uw
tempel, Heer. Maar toen ik begon te bidden, werd ik eruit gestuurd. Ik
ben van een lage, sociale klasse, Heer. Waarom ben ik geboren uit een
geslacht van textielververs? Ik heb mijn deken opgepakt en ben achter de
tempel gaan zitten.’ (Goeroe Granth Sahib,
Ang 1164).
Vervolgens zei Naamdev:
‘Heer, wilt U mij niet vergeten, want als U mij vergeet, waar moet ik
dan naar toe? Ik kan nergens anders heen en behalve U is er niemand in
wie ik kan geloven’.
En Naamdev bad verder: ‘Oh Heer, wilt U mij
alstublieft niet vergeten. De tempelpriesters weten niet wat zij doen en
iedereen is boos op mij. Terwijl zij mij van een lage kaste en
onaanraakbaar noemden, sloegen zij mij en joegen mij de tempel uit. Wat
moet ik nu doen, geliefde God de Vader? Als u mij verlost na mijn dood,
zal niemand weten dat ik verlossing kreeg. Deze priesters, deze
geestelijke geleerden noemen mij van lage afkomst. Daarmee hebben zij
ook Uw eer aangetast. Er wordt gezegd dat U mild bent en mededogen hebt.
De macht van Uw Arm is ongeëvenaard’ (Goeroe Granth Sahib,
Ang 1292).’
Terwijl Naamdev God loofde,
draaide de tempel 180 graden en kwam recht tegenover de nederige aanbidder van de
Heer te staan. De Heer draaide de tempel om de voorkant naar Naamdev te
keren en de priesters de rug toe te keren (
Goeroe Granth Sahib, Ang
1292).
De tempel staat nog
altijd zo en is het symbool van de ware liefde van God voor Zijn ware
gelovige.
|